Toen ik Nederlandse taal- en letterkunde ging studeren aan de universiteit Antwerpen had ik maar weinig op met ‘oude letterkunde’: ‘saai’ en ‘langdradig’, met die oeverloze religieuze toespelingen en dat eindeloos gemoraliseer. Na verloop van tijd had ik alle keuzevakken over Hugo Claus, Gerard Reve en hedendaagse Nederlandse schrijvers gevolgd, en sloot ik me noodgedwongen aan bij een vak over ‘Nederlandse Renaissanceliteratuur’ bij prof. Hubert Meeus want dat was toch nog ‘moderner’ dan de middeleeuwen. Daar lazen we in een klein groepje Moortje (1617) van Bredero en De Onkuysheyd (1646) van de Antwerpse toneelschrijver Willem Ogier. In beide stukken was ‘onkuisheid’ een belangrijk thema en speelden doldwaas verliefde jongemannen, syfilislijders, sluwe hoeren en opscheppende soldaten de hoofdrol. De liefde voor de moderne letterkunde was meteen over en ik werd een grote fan van Bredero.
Niet zozeer de plot, maar vooral de couleur locale, de vele uitweidingen die ogenschijnlijk niets te maken hadden met het verhaal en de talrijke kritische meningen in Moortje spraken me bijzonder aan. Bredero bracht voor mij het zeventiende-eeuwse Amsterdam tot leven. Ik kwam te weten hoeveel de Nederlanders dronken, hoe Sinterklaas, Driekoningen en Vastenavond werden gevierd, hoe amusant het was om tijdens strenge winters op de Amstel te schaatsen, hoe druk het op de markt was en wat de marskramers riepen. Maar ook was ik gefascineerd door de manier waarop Bredero zijn vaak amorele personages stevige kritiek liet uiten: op het schoonheidsideaal van jonge vrouwen, op schijnheilige hoeren, op frauduleuze bankroetiers, op de ontduiking van drankaccijns en op de slavenhandel.
Bredero was de aanleiding voor mijn huidige doctoraatsonderzoek. Ik wou te weten komen welke onderwerpen andere zeventiende-eeuwse toneelschrijvers bekritiseerden en hoe ze dat concreet deden in hun toneelstukken. Dankzij Bredero heb ik ondertussen kennisgemaakt met tal van andere komische toneelschrijvers, en de titel van mijn doctoraatsonderzoek, een citaat uit een gedicht van Jan Vos, verwijst naar Bredero: ‘Hy dwong het volk door klucht te luistren naar hun plichten’.
Verantwoording
G.A. Bredero’s Moortje en Spaanschen Brabander. Bezorgd door E.K. Grootes. Amsterdam: Athenaeum, 1999:
Jan Vos, Alle de gedichten. Deel 1. Amsterdam: Jacob Lescaille, 1662, p. 745:
Afbeelding 1: Jan Havicksz. Steen, Het Sint Nicolaasfeest, 1665-1668. Rijksmuseum Amsterdam.
Afbeelding 2: Hendrick Avercamp, IJsvermaak, c. 1610. Mauritshuis Den Haag.
Johanna Ferket studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen. Zij werkt momenteel aan de UA aan een proefschrift over maatschappijkritiek in het zeventiende-eeuwse komische theater in de Nederlanden.
コメント